‘De Affaire Vermaning’ van de PeerGroup is een geweldige voorstelling geworden en voor mij een bijzonder proces geweest. Je weet van tevoren dat het beeldend theater wordt; en dan moet je anders schrijven dan bijvoorbeeld Neil Simon.
Ik vraag me al een tijdje af hoe dat moet; schrijven voor Christoph Marthaler of Simon McBurney, of, laten we zeggen, Ariane Mnouchkine. Wat doe je met de oude vertrouwde dramatische vorm, waarin een conflict tussen personages tot een crisis leidt, waarna er een nieuwe status ontstaat. Uit het ene ontstaat het andere. Ondanks mooie boekjes en cursussen over dramatisch schrijven zie je toch dat het publiek zo’n beetje vanaf Robert Wilson het theater dat zich op een totaal andere wijze verhoudt tot een speeltekst meer als serieus theater aanvaardt. Dus is het de vraag: hoe vertel je een verhaal in theatrale beelden en welke rol speelt de tekst daarin?
Mijn oplossing voor ‘De Affaire Vermaning’ was om terug te gaan naar de klassieke Griekse tragedie. Een koor en een solist. Het koor zingt en danst, de solist personifieert het personage in zijn diepste crisis. Ik vertelde het verhaal van de kleine oplichter die zo charmant is en zo in zichzelf gelooft, zelfs in zijn eigen bedrog, dat het moment dat hij ten val komt vreselijk hard aankomt.
De eenvoud van dit gegeven -dat na veel schrijven pas werd gevonden- gaf de regisseur, de acteur, de musici en de vormgeefster de ruimte om hun eigen beelden te scheppen en hun eigen interpretaties er op los te laten. Dus kreeg ik ook te maken met het feit dat grote stukken tekst niet in de voorstelling kwamen. Dat dramaturgische slimmigheidjes bot vingen. Dat goeie grappen werden geofferd, alles ten gunste van het Gesamstkunstwerk.
Ik vind dat niet erg. Of nee, eerlijk is eerlijk, soms doet het een beetje pijn. Het is een klein offertje. Als het geen pijn doet is het offertje niets waard.
Toch maakt het in mij de ambitie los iets te schrijven dat genoeg op zichzelf staat om zelfs in een beeldende voorstelling overeind te blijven. Wat dat betreft vond ik de zin van toneelauteur René Pollesch interessant: ‘In mijn stukken geen conflict en geen catastrofe, in mijn stukken zitten we meteen middenin de crisis en daar blijven we.’
Deze overwegingen zeggen niets over de voorstelling ‘De Affaire Vermaning’, dat is gewoon een heerlijke, aangrijpende en ook grappige en ontroerende voorstelling midden op een aardappelveld met een bijzondere historie. En ik dank al het talent dat er bij betrokken is en van wie ik zoveel heb opgestoken.
Mamet
David Mamet (Race, Glengary Glenn Ross, The Untouchables) ik blijf hem prikkelend vinden. ‘Het is mijn baan om publiek dat op die stoelen zit, op die stoelen te houden.’ En: ‘De enige criticus die ik serieus neem is betalend publiek dat het theater verlaat. Als ze (om de goede redenen) hebben gelachen en gejankt heb ik mijn werk goed gedaan. Als ze onaangedaan naar buiten komen of het ‘interessant’ hebben gevonden en met gewichtige theorieën gaan schermen, heb ik het verprutst.’
De affaire Vermaning
Dingen krijgen gestalte. Bijvoorbeeld Grada, de vrouw van Tjerk Vermaning.
Premiere 8 september in Hoogersmilde. Zie PeerGroup.
Nolan
Ik zag een paar films van Christopher Nolan. Ik kan er niet zoveel mee. Het zijn ingewikkelde vertellingen, maar als je probeert na te gaan wát er dan zo ingewikkeld wordt verteld, blijkt het niks te zijn. De vrouwenpersonages zijn puur van nut voor de mannelijkheid van de hoofdpersonages, de kern van het plot draait om een of andere misdaad, en menselijkheid speelt geen rol. Misschien dat daardoor ‘Memento’ niet bij me aankomt. Geheugenverlies is duidelijk zijn probleem en niet de mijne. En van Inception begreep ik, zelfs na de tweede keer geen bal. Als het toch allemaal maar een droom is, wat doet het er dan toe? Aan jullie om me uit te leggen dat ik het helemaal verkeerd zie.
Usquert
Groningen. Zoals je in Amsterdam volop het geldverdienen in de zeventiende eeuw kunt afzien aan de grachten en de trotse grachtenpanden, zie je in de provincie Groningen de geweldige middeleeuwen. Die romaanse kerkjes, met hun oeroude graven en dakspanten – ze staan er nog! En als het Amsterdamse geldverdieners het toelaten en de bodem niet onder de fundamenten leegzuigen, blijven ze er staan. Je kunt er gewoon naar toe, bijvoorbeeld zaterdagmiddag 8 september in Usquert, waar het hele weekend Monumentaal Usquert plaatsvindt – en dan treed ik er op! In de Petrus en Pauluskerk. O wat heb ik er een zin in!
Dus wil je een keer naar de kerk en mij zien optreden met mijn profaniteiten? Kom dan zaterdagmiddag 8 september naar Usquert! Ik zal er twee keer iets moois van maken. Om half twee en om half vier.
Natuurlijk speel ik mijn positieve activiteitennummer ‘Doen in Usquert’ maar ook mijn andere ongevoelige chansons met een bevrijdende lach en een goed glas droefheid. En als je via dit medium een verzoekje hebt – de kans is groot dat die wordt ingewilligd!
Dood van de kluchtenkoning
John Lanting, die nu is overleden, gaf het publiek dat er voor in was weer toegang tot ‘ouderwetse’ kluchten. Daarnaast ontwikkelde hij zich tot een ambassadeur van dat genre. Het was in de tijd dat het theater in Nederland indrukwekkende vernieuwingen doormaakte. Ik hou ontzettend van kluchten, volgens mij was hij ook een goeie acteur (zijn rol als ambtenaar Ogterop Deux in Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer? – staat in mijn geheugen gegrift) maar om de kluchten van John Lanting heb ik zelden kunnen lachen. Het was alsof je naar andermans feestje aan het kijken was. Er zat voor mij te weinig in dat resoneerde met mijn eigen angsten, paniek en demonen. In de Grote Kluchten gebeurt dat wel. Feydeau, Labiche, John Cleese in Fawlty Towers, ze maken je nerveus, beschaamd en de lach komt voort uit het ontladen van de in het verhaal opgebouwde gêne. John Lanting bediende het publiek dat juist niets van die gêne moest hebben, mensen die na de oorlog de middelbare leeftijd hadden bereikt hadden geen zin in angsten en demonen. Lachen om een gebloemde onderbroek op het toneel was al leuk zat. Je kunt van alles over hem zeggen, maar hij was in ons land toch een belangrijk ijveraar voor een genre waar nogal op neer wordt gekeken. Hij deed dat in een stijl waar het moderne theaterpubliek niet veel mee had, maar dat maakt het genre van de klucht niet minder doeltreffend en urgent. De klucht is altijd urgent. Want de klucht gaat uiteindelijk over de paniek die uitbreekt als de dood aan een van je vele deuren klopt.
Dertien voorlopige stellingen
1: De gevolgen van gebeurtenissen die nu plaatsvinden pakken anders uit dan je nu kunt voorspellen.
2: De gevolgen die we nu ondervinden van gebeurtenissen die hun oorzaak hebben in het verleden, zullen niet of hooguit gedeeltelijk aan die gebeurtenissen worden toegeschreven.
3: Alles heeft vele oorzaken en vele gevolgen, maar we zijn slechts in staat één stap vooruit te denken en één stap achteruit te reflecteren.
4: Deze stellingen zijn van toepassing op onderwerpen als brexit, de economische oorlogvoering, de klimaatverandering, de migratie, de bankencrisis – evenals crises en veranderingen in je eigen leven.
5: De voorspellers van het goede hebben voor een deel ongelijk, de voorspellers van het slechte hebben ook deels ongelijk. Uit een ramp kan vroeg of laat iets moois ontstaan, uit een groot geluk kan iets naars tevoorschijn komen. Beide gevallen zijn op het moment zelf onvoorstelbaar.
6: De pers houdt zich slechts bezig met het gesprek van de dag: de rampen, de crises, de drama’s, de rotstreken, de misverstanden (zie 3) – om die reden moeten we de onheilstijdingen die van het scherm en van het papier opstijgen soms met een korreltje zout nemen, of in ieder geval afstand nemen van de emoties die de gebeurtenissen oproepen.
7: Soms kun je beter bij de poezie terecht, dan bij de voorpagina’s en de push-berichten.
8: Dat op het internet ‘bubbels’ ontstaan is geen slechte zaak. Ik voel me aardig thuis in mijn eigen bubbel en heb geen behoefte aan ruzie met andere bubbels.
9: Sociale media zijn het leven zelf niet.
10: Wat je met het verwerkelijken van een utopie bereikt is het verlies van vrijheid, een dystopie is het resultaat van te veel vrijheid.
11: Misschien betekent persoonlijke vrijheid tegenwoordig wel meer iets níet willen wat je wel kan hebben, dan opeisen wat je niet kunt hebben.
12: De betekenis van ‘de economie’ wordt overschat. Economie is niet de lucht die we ademen en het voedsel dat we eten. Het is een manier om ons uit te drukken, zoals ook religie dat is, en films, en kleding en eetgewoontes en grenzen.
13: Wie zin wil geven aan haar of zijn leven moet af en toe iets doen dat te moeilijk is.
E-
Ik heb nooit een rijbewijs kunnen halen. Vier keer heb ik rijexamen gedaan, het theoriegedeelte ging voortreffelijk maar bij het praktijkexamen stonden de examinatoren -allemaal mannen met snorren – doodsangsten uit om mijn rijgedrag. Nou ja, dacht ik, met fiets en OV kom je ook een eind. Toch miste ik de reikwijdte en het vrijheidsgevoel dat aan het bezit van een auto werd toegeschreven en nu heb ik dus een elektrische fiets. Een groot, statig ding met een motor van het merk Bosch in het midden. Inmiddels heb ik ‘m een kleine maand en het is nog wel een beetje wennen.
Je stapt op, begint te trappen en het is alsof iemand ineens een duwtje geeft. Wat bij een eerste duwtje prettig herkenbaar is, maar de onzichtbare vriend blijft doorgaan met duwtje geven en dat voelt een beetje overdreven. Je haalt de nodige trage fietsers in van het soort waar je zelf ook toe behoorde, voordat je op een e-fiets zat. Je denkt aan al die gesprekken met vrienden. ‘Geen haar op mijn hoofd die er aan denkt zo’n ding te kopen.’ hoor je jezelf nog zeggen. ‘Dan ben je gelijk al aan je pensioen toe. Als je zomers over het fietspad gaat is het er vergeven van oudjes die je inhalen op zo’n ellende-ding.’ Het is allemaal waar wat je zei, maar nu heb je zelf zo’n ding.
Ik wilde een zo sportief mogelijk model die zo hard mogelijk kon, ‘want’, zei ik, ‘ik ben nog niet bejaard!’ – Die hele snelle zijn peperduur en bovendien heb je daar een rijbewijs voor nodig en een gekke helm. ‘En ik wil een gesloten kettingkast, anders roest -ie onder mijn kont weg,’ zei ik ook. ‘Dan moet u deze nemen,’ zei de fietsenmaker en liet me het stijve, degelijke model zien, ideaal voor de moderne bejaarde, waar ik nu op rijd.
Maar goed, ik ga echt wel sneller, al houdt de motor na 25km per uur op met zijn hulp. De tijdwinst die het oplevert gaat op korte afstanden verloren omdat ik ineens heel wat meer tijd kwijt ben om hem op hangsloten en andere beveiligingen te zetten.
Uit gewoonte blijf ik gek genoeg nog zwaar ademen, omdat ik het op mijn gewone fiets zo gewend ben. Aan het einde van de rit ben ik duizelig omdat mijn pavlov-inspanning in geen enkele verhouding staat met mijn daadwerkelijke inspanning. Het fietsen kost dan wel geen energie, ik kan die energie ook niet kwijt.
Naast gewone versnellingen heeft een e-fiets een knopje waarmee je de motor bedient. Dat gaat van ‘uit’ naar ‘eco’ naar ‘toer’ naar ‘sport’ naar ‘turbo’. Het systeem erbij is als volgt: Hoe sportiever het woord, hoe harder de motor werkt, hoe minder je zelf hoeft te doen, hoe onsportiever je dus in feite bent. Nu nog bied ik moedig weerstand tegen de verleiding de motor permanent op standje ‘toer’ te zetten, maar de dag zal komen, ik hoop niet al te snel, dat ik lui en der dagen zat me enkel nog per turbo zal verplaatsen.
Stroming
Ik heb zo vaak hetzelfde gesprek gevoerd en de periode van achteraf-ergernis wordt maar niet korter.
Hij gaat zo:
‘Goedemiddag, eh meneer.’
‘Ah, ik zie het al,’ zeg ik, want de fraai opgepoetste jongeman, die speciaal voor huisvrouwtjes is geselecteerd, draagt een hesje van de NUON. ‘U wil mij een nog goedkoper abonnement aan de hand doen dan die ik al heb.’
‘Inderdaad.’
‘Nou dat wil ik niet.’
‘Waarom niet als ik vragen mag?’
‘Daarom niet.’
‘Maar u lijkt me zo prijsbewust,’ probeert de jongeman.
‘Nou dat ben ik niet.’
‘Hoe kunt u dat nou van uzelf zeggen.’
‘Omdat het waar is. Ik ben niet prijsbewust en ik ben er trots op.’
‘O maar u bent echt wel prijsbewust hoor. Ik kan u iets aanbieden waardoor u aanzienlijk goedkoper uit bent. Mag ik u vragen bij wie u nu uw elektriciteit haalt?’
Hopeloos.
‘Nee, dat mag u niet.’
Want, denk ik, over aan jaar komt er weer een ander aan de deur met hetzelfde verhaal met een minimaal voordeel en een maximum administratiegedoe.
Maar dat zeg ik niet, want dan wil hij meteen aantonen dat het in dit geval anders ligt dan ik denk en voor ik het weet zit hij bij me aan tafel met allerlei cijfertjes te goochelen, die me het ene oor in gaan en het andere oor uit.
Zo zal het gaan, ik weet het zeker, want zo ging het alle andere keren..
‘Als u me even de gelegenheid geeft het een en ander uit te leggen,’ zegt hij. Het is zijn laatste poging. Ik voel een bres in zijn harde schild van zelfverzekerdheid. Ik zie zijn strategie.
Semi-intellectueeltjes als ik willen nooit op domheid en halsstarrigheid worden betrapt, maar af en toe moet ik de kracht vinden om het wél te zijn. Ik recht mijn rug en word van teflon, waar alle verkoopargumenten hopeloos van afglijden. Ik roep de leegte in mij op en zie af van alle meegaande gedachten. Ik ga in de tegenaanval door hem tot meegaandheid te dwingen en probeer een smeekbede.
‘Gaat u alstublieft naar iemand anders, dit heeft bij mij geen zin.’
Dat blijkt te werken.
‘Goed, dan wens ik u een prettige dag verder,’ zegt hij eindelijk. En in de luttele tijd van het sluiten van een deur is hij verdwenen.
Dit keer ging het goed. Maar een volgende keer heb ik na een moment van aarzeling toch weer zo’n gast in de kamer die me allerlei hopeloze vergezichten voorschotelt, terwijl ik alleen maar denk: ‘Ga toch weg.’
Koor
Gister was ik in de schouwburg bij de Nederlandse premiere van ‘Vergeef ons’, van Guy Cassiers, naar het boek van A. M. Homes. De enscenering kwam erop neer dat de acteurs in een soort boy-band opstelling achter een vijftal microfoons staan en zo hun monologen, dialogen en kleine scenes spelen. Het is een mooie manier om een roman te bewerken; personages kunnen hun gedachten uitspreken, je hebt eigenlijk geen decor nodig, wat maakt dat het decor juist heel expressief kan zijn, en sprongen in de tijd zijn heel makkelijk te maken, je zegt gewoon: ‘Een maand later’ of iets dergelijks. Lang geleden, toen de dramatische vorm, met enkel dialoog en logische, aansluitende scenewisselingen op z’n hoogtepunt was, in de tijd van Racine en Corneille, zei Corneille al: ‘De roman, zoals die zich nu ontwikkelt is eigenlijk beter dan de toneelvorm; je kunt vanuit het hoofd van je personage schrijven en een moment later kun je een berglandschap beschrijven en in woorden tot leven wekken. Je kunt honderden personages opvoeren zonder aan de kosten te hoeven denken en je bent niet beperkt in je hoeveelheid tijd, een roman kan vijftien bladzijden zijn, maar ook tweeduizend. De mogelijkheden zijn eindeloos.’
Naar een toneelstuk kijk je anders dan naar een film. We vinden het niet vreemd dat een acteur op het toneel meerdere personages speelt. Een decor kan meerdere locaties voorstellen, geluid en belichting maken intimiteit en vergezichten mogelijk. Als het goed gedaan is blijft de suggestie zo sterk dat het publiek even goed gelooft er bij geweest te zijn, als bij een film, de televisie of een roman.
Hoe nieuw de boy-band opstelling ook lijkt, volgens mij is dit de oudst denkbare verhalende theatervorm. Een koor van zangers, sprekers en dansers komen op een moment tijdens de grote Dionysos-feesten op en blaten hun zangen het publiek in. Op een zeker moment komt iemand op het idee een van de acteurs het personage uit te laten beelden waar het verhaal over gaat. Iemand die over zichzelf ‘ik’ zegt. Dat heeft de weg vrijgemaakt voor het toneel zoals we dat lang hebben gekend, met deuren, sofa’s en een tafeltje met sterke drank. Het Koor is daaruit vrijwel verdwenen. Soms had je een toneelstuk dat begon met dienstboden die met plumeaus de meubels aan het afstoffen waren en roddelden over meneer en mevrouw die zo wel thuis zouden komen. Daardoor kreeg het publiek te weten wat het moest weten. De dienstboden zijn in dit soort stukken de overblijfselen van het Koor.
Maar nu, in deze vorm, bij het stuk dat ik zag, is het Koor in feite helemaal terug.
Puur door suggestie, theatertechniek en steengoed acteren zien we het wonder weer gebeuren: een aantal mensen vertelt een verhaal, dat ons meesleept en doet lachen en ontroeren, op een manier die ons gedurende een paar uur op een ander plan brengt. Om daarna verkwikt de werkelijkheid weer tegemoet te kunnen treden.